Heupdysplasie bij honden

Bron:  Dierenarts B.J. Carriëre

In 1935 werd er voor het eerst officieel melding gemaakt van het voorkomen van heupdysplasie bij de hond. En sindsdien hebben vele dierenartsen, kynologen, fokkers en hondeneigenaren met deze aandoening te maken gehad. In al die jaren is er veel over heupdysplasie geschreven en zijn er ook steeds weer nieuwe inzichten ontstaan, daarom is het goed om één en ander weer eens op een rijtje te zetten. Onderstaand treft u een samenvatting aan van recente literatuur en 15 jaar ervaring met de behandeling van patiënten met heupdysplasie.

Heupdysplasie is een erfelijk probleem en dat is ook de reden dat de aandoening zich zo enorm in verschillende rassen heeft kunnen verspreiden. Er wordt nogal eens gedacht dat heupdysplasie is voorbehouden aan grote rassen, maar de aandoening komt net zo goed voor bij kleine rassen en bij kruisingen.
Er zijn inmiddels ook kattenrassen waarbij heupdysplasie wordt vastgesteld.
Honden worden niet geboren met heupdysplasie, de aandoening ontwikkelt zich in de tijd.
Heupdysplasie betekent dan ook: 'afwijkende ontwikkeling van de heup'.
Met heup wordt dan eigenlijk het heupgewricht bedoeld.

 

Heupdysplasie  
1) Fraaie heupen

 

Het heupgewricht is als het ware een kogelgewricht en goed te vergelijken met de verbinding tussen auto en caravan. Deze verbinding wordt gevormd door de trekhaak: een stang (smalle hals) met daarop een perfect ronde kogel, vergelijkbaar met de kop van het dijbeen. Over deze kogel valt dan het voorste deel van de aanhanger, deze 'grijpt' als het ware over de kogel heen, tot voorbij de middenlijn, en de vorm van de grijper sluit vrijwel naadloos aan bij de vorm van de kogel van de trekhaak, slechts ruimte latend voor een laagje smeer.

 

In feite is dit (1) een prachtig voorbeeld van een kogelgewricht.
Zo is ook de kop van het dijbeen verbonden met het bekken.
Het optreden van heupdysplasie wordt niet alleen door erfelijke invloeden bepaald. Het is vast komen te staan dat zaken als groeisnelheid (deels erfelijk bepaald), lichaamsgewicht, bewegingspatroon en omgevingsfactoren ook duidelijk een bijdrage leveren aan het ontstaan van heupdysplasie.
In de kliniek merk ik dan ook dat juist op het gebied van deze niet erfelijke factoren heel veel fouten worden gemaakt. Alle voorlichting ten spijt gaat het nog regelmatig mis.
Daarom zal in het deel 'preventie' hier uitvoerig bij stil worden gestaan.

 

Dat heupdysplasie nog steeds een ernstige aandoening is, blijkt wel uit Amerikaanse statistieken: heupdysplasie staat op de derde plaats van de lijst met redenen voor euthanasie na kanker en trauma door verkeersongelukken. Er is eigenlijk geen reden om te veronderstellen dat de deze statistieken in ons land wezenlijk anders zouden zijn.
Ook bij de mens is de aandoening bekend. Bij kinderen kan het al heel vroeg worden vastgesteld en wordt erger voorkomen door deze kinderen een soort van korset aan te meten waardoor de ontwikkeling van het heupgewricht beïnvloed kan worden. Deze methode is theoretisch ook geschikt voor de hond maar is gezien de activiteit van de pup in vergelijking met die van een baby niet uit te voeren, je kunt zo'n pup niet enkele maanden ingegipst in een hok laten liggen.

 

Heupdysplasie
2) HD-positieve heupen

 

Waar het in feite misgaat is het verschil in ontwikkelingssnelheid van botmateriaal en bijbehorende pezen, spieren, kapsels en banden en dit in relatie tot de ontwikkeling van het lichaamsgewicht.
Als dit proces niet evenwichtig verloopt zullen de krachten die ontstaan op het bot nog niet door het bot verwerkt kunnen worden met alle gevolgen van dien, in feite is er sprake van een overbelasting.

 

Groeisnelheid belangrijk
Een belangrijke factor hierbij is de groeisnelheid. De groeisnelheid wordt deels genetisch bepaald en verder door de energietoevoer via het voer. Deze laatste is afhankelijk van de energieconcentratie van het voer en het voerregime.
Bij de preventie van HD zou dus gelet kunnen gaan worden op de groeisnelheid van honden, zodat hier bij de keuze van de ouderdieren rekening mee gehouden zou kunnen worden.
Indien men eenmaal een pup heeft is er aan het genetische deel van de groeisnelheid niets meer te veranderen: wat overblijft is de beïnvloeding van de groeisnelheid middels de voeding.

 

Voeding
Op het gebied van voeding is heel veel onderzoek verricht en we kunnen best trots zijn want veel van dit onderzoek is verricht door wetenschappers van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht. Deze onderzoeken worden internationaal alom gewaardeerd en geaccepteerd.
Over voeding van de pup zijn hele boeken te schrijven. Helaas menen velen dat echter zonder enige wetenschappelijke onderbouwing te kunnen doen. Ik zal me hier beperken tot enkele hoofdpunten.
De allergrootste fout die je als puppyeigenaar kunt maken is het overvoeren van de pup met kilocalorieën. De pup wordt zo in staat gesteld om energie(vet)reserves op te bouwen die kunnen worden gebruikt om ongewenste groeipieken door te maken en door toename van het lichaamsgewicht kunnen gewrichten worden overbelast.
Het algemene beeld van een pup is dat deze lekker mollig en rond moet zijn. Echter, hondachtigen zijn slanke en lenige rovers van huis uit. Kijk naar natuurfilms en de ouderdieren kunnen ternauwernood voorzien in de behoefte van de pups en deze zijn dan ook slank, op het magere af. Veel pupeigenaren voeren hun hond zoveel dat deze veel te dik wordt. Dit heeft als nadeel dat er ook veel vetcellen gevormd worden die het hele verdere leven van het dier voor (neiging tot) vetzucht zullen zorgen.
In principe moet je de laatste ribbetjes van een pup eenvoudig door de huid kunnen voelen.
Vooraanstaande voedingsfabrikanten hebben ook speciale voedingsproducten ontwikkeld voor pups van risicorassen en in deze pup voeding is het energiegehalte dan ook verlaagd om het risico van vetzucht te verminderen.
Andere voedingsfouten zijn het geven van toevoegingen bij de voeding, preparaten die calcium en /of vitamine D bevatten zijn uit den boze. Pups die gevoelig zijn voor skeletaandoeningen moeten zelfs met een relatief calciumarme voeding gevoerd worden.
Eiwitten hebben geen negatieve invloed op het skelet, een behoorlijk niveau aan eiwit (liefst van dierlijke oorsprong) is zelfs wenselijk voor een goede ontwikkeling van het spierstelsel, dat voornamelijk uit eiwit en water bestaat. Het zijn namelijk de spieren die uiteindelijk voor de stabiliteit van het skelet zorgen en iedere patiënt met een probleem aan het skelet is in principe gebaat bij een goed ontwikkeld spierstelsel.
Het is ook bewezen dat honden met een goede spiermassa minder snel of minder ernstig HD ontwikkelen. Een te hoge groeisnelheid kan ervoor zorgen dat de ontwikkeling van spieren achterblijft waardoor instabiliteit van gewrichten kan optreden die daardoor beschadigen.

 

Heupdysplasie is wijd verspreid onder de rassen en lijkt het meest voor te komen onder grote snelgroeiende rassen. Het zou echter ook zo kunnen zijn dat kleine honden minder snel klinische klachten hebben als de heupgewrichten niet in orde zijn. Zo is in een onderzoek een groep Beagles bekeken die geen klinische symptomen vertoonden en maar liefst bij 37% van de honden werd heupdysplasie geconstateerd. Zo kan een aandoening ook als het ware een ras insluipen en zich sterk verspreiden zonder dat dit opgemerkt wordt.

 

HD niet alleen bij rashonden
Uit de vele onderzoeken komt dan naar voren dat de St. Bernard statistisch gezien een hoog risico loopt en dat bijvoorbeeld de Greyhound een geringe kans heeft op HD terwijl dit toch een redelijk grote hond is. Hier staat echter wel een eeuwenlange selectie tegenover, het is een ‘oud’ ras. Wel zijn er enkele showlijnen bekend waarbij meer HD voorkomt dan gemiddeld bij dit ras. Maar HD is niet alleen voorbehouden aan rashonden, ook bij kruisingen wordt de aandoening aangetroffen en ook bij de Dingo (in Australië in het wild levende honden) is HD aangetroffen.  Bijzonder is dat bij een aantal rassen de vrouwelijke dieren duidelijk een grotere kans hebben op het krijgen van HD, dit is aangetoond voor de St. Bernard, de Duitse Herder en de Golden Retriever.

 

Het definitief vaststellen van HD gebeurt middels een röntgenologisch onderzoek. Pas vanaf 4-6 maanden leeftijd is de diagnose te stellen. In het algemeen wordt gesteld dat een betrouwbare diagnose gesteld kan worden tussen de leeftijd van 6 maanden en 6 jaar, één en ander is wel afhankelijk van de gebruikte methode en ervaring van de persoon die de röntgenfoto's moet beoordelen.
Dat boven de leeftijd van 6 jaar een diagnose niet betrouwbaar is, is gelegen in het feit dat wordt aangenomen dat dit de gemiddelde leeftijd is waarbij artrose op kan treden aan het heupgewricht door slijtage ten gevolge van ouderdom.
 

B.J. Carrière, Dierenarts.
Dierenkliniek Ermelo,
0341-553325
www.dierenkliniek-ermelo.nl

 Dierenkliniek Ermelo